Eind april 2024 publiceerde het Belgisch Planbureau een dubbelrapport over pensioenongelijkheden in Europa. In België ligt het gemiddelde pensioen voor vrouwen 25% lager dan het gemiddelde voor mannen. De auteur merkt ook op dat het bestaan van het gezinspensioen  ertoe leidt dat veel vrouwen afzien van hun pensioen. In Europa is het gemiddelde 26%, met een duidelijk verschil tussen Oost- en West-Europa. De landen van Oost-Europa, Noord-Europa en de Baltische staten hebben een zeer lage genderongelijkheid: Estland heeft een verschil van 4,7%, Denemarken 8,3% en Slovenië 9,2%, “terwijl de landen van Centraal- en Zuid-Europa meestal een loonkloof tussen mannen en vrouwen hebben die boven het Europese gemiddelde ligt”: 20,1% verschil voor Italië, 34,3% voor Cyprus en 41,8% voor Malta (!). Naast Malta hebben ook “Nederland (37,9%), Luxemburg (ook 37,9%) en Oostenrijk (34,4%) zeer grote pensioenverschillen tussen mannen en vrouwen”. Bovendien merkt het rapport op dat hoewel je zou verwachten dat het overlevingspensioen “de genderkloof zou verkleinen”, het tegendeel waar is. “Een aantal voornamelijk Zuid-Europese landen combineert genereuze overlevingspensioenen met zeer grote pensioengaten tussen mannen en vrouwen”.

Om dit te verklaren wijst de auteur op “het overwicht (tot voor kort) van het mannelijke kostwinnersmodel in deze landen, waar getrouwde vrouwen zelden werkten”, wat minder het geval was in Oost-Europa en Scandinavië. In deze landen had “de genderkloof in werkgelegenheid al een relatief laag niveau bereikt tegen het midden van de jaren 1990”. Dit is te verklaren door een meer egalitaire arbeidsparticipatie volgens geslacht: over het algemeen werkten zowel mannen als vrouwen en ontvingen ze een salaris. Bovendien is in de landen van Midden- en Oost-Europa en de Baltische staten (met uitzondering van Estland) “het aandeel van de bevolking dat deeltijds werkt minder dan 15%”, wat een, zij het vrij kleine, invloed heeft op de pensioenverschillen. Uiteindelijk worden pensioenverschillen grotendeels bepaald door het verschil in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen toen gepensioneerden werkten. Hoe meer vrouwen deelnemen aan de arbeidsmarkt, hoe kleiner deze verschillen in de toekomst zullen worden.

In West-Europa en Zuid-Europa is het verschil in werkgelegenheid tussen mannen en vrouwen de afgelopen twintig jaar aanzienlijk kleiner geworden, “waardoor de verschillen in pensioenen tussen mannen en vrouwen in de toekomst kleiner zullen worden”. Tot slot merkt de auteur op dat individuele pensioenregelingen een zeer beperkte invloed hebben op de pensioenkloof tussen mannen en vrouwen, ongeacht het land.