De laatste jaren is het geboortecijfer en het vruchtbaarheidscijfer in België aanzienlijk gedaald. Dit fenomeen werpt belangrijke demografische vragen op, vooral voor de toekomstige organisatie van de pensioen- en socialezekerheidssystemen.
Volgens Statbel daalt het aantal geboorten gestaag sinds 2010. In 2022 waren er in België ongeveer 113.000 geboorten, een daling van 3,4% ten opzichte van het jaar ervoor. Tegelijkertijd is ook het vruchtbaarheidscijfer gedaald tot 1,52 kinderen per vrouw, tegenover 1,86 in 2008. Dit cijfer blijft ruim onder de generatievervangingsdrempel van 2,1 kinderen per vrouw.
Deze trends komen overeen met die in veel Europese landen. België onderscheidt zich echter door een snellere achteruitgang dan zijn directe buren.
Frankrijk (-8,46%), Nederland (-7,95%), Duitsland (-12,02%) en Luxemburg (-9,21%) hebben allemaal hun vruchtbaarheidscijfer zien dalen sinds 2011. In Europa delen Frankrijk (1,84 kinderen per vrouw), Tsjechië (1,83 kinderen per vrouw) en Roemenië (1,81) het podium. Maar dit is nog lang niet genoeg. Het voortplantingspercentage (waarmee een bevolking zichzelf in stand kan houden) is 2,01 kinderen per vrouw. Een duurzame bevolking is cruciaal voor de financiering van het huidige omslagmodel. Gefinancierde modellen zijn minder onderhevig aan de invloed van demografische veranderingen.
Herziening van aannames voor de lange termijn
Het Federaal Planbureau heeft onlangs zijn vruchtbaarheidsprognoses voor de lange termijn bijgewerkt. Terwijl het eerder een lichte stijging van het vruchtbaarheidscijfer voorspelde, zijn de veronderstellingen naar beneden bijgesteld. Volgens het nieuwe scenario blijft het cijfer de komende decennia steken op 1,6 kinderen per vrouw, wat een stabilisatie van de huidige situatie weerspiegelt.
Deze beoordeling is gebaseerd op verschillende factoren:
Het Belgische pensioenstelsel is gebaseerd op een solidariteitsmodel, waarbij bijdragen van huidige werknemers en werkgevers rechtstreeks de pensioenen van de huidige gepensioneerden financieren. Het systeem is opgebouwd rond drie pijlers. De eerste, verplichte pijler is het wettelijk pensioen. Het wordt gefinancierd door de sociale zekerheid en andere staatsinkomsten, en is afhankelijk van de beroepsloopbaan, het inkomen en de status (werknemer, zelfstandige of ambtenaar). Ambtenaren krijgen bijvoorbeeld een voordelige berekening op basis van hun laatste 10 jaar salaris, terwijl voor werknemers en zelfstandigen het pensioen wordt berekend op basis van hun hele loopbaan.
De tweede pijler is het aanvullend pensioen. Dit is optioneel en wordt vaak georganiseerd door de werkgever via een groepspensioenplan. Dit systeem maakt het mogelijk om extra pensioensparen op te bouwen, in de vorm van bijdragen betaald door de werkgever en/of de werknemer. Deze pijler is vooral ontwikkeld in bepaalde sectoren, maar blijft beperkt voor zelfstandigen en in kleine bedrijven.
Tot slot heeft de derde pijler betrekking op individueel pensioensparen. Dit is een vrijwillige benadering van sparen voor je pensioen via specifieke producten zoals pensioensparen of levensverzekeringen. Deze pijler wordt aangemoedigd door belastingvoordelen, waardoor spaarders hun belastingrekening kunnen verlagen terwijl ze zich voorbereiden op hun toekomst. Samen zijn deze drie pijlers bedoeld om een financieel stabiel pensioen te garanderen, hoewel er verschillen blijven bestaan afhankelijk van individuele loopbanen en keuzes.
Er is geen vierde pijler in strikte zin, hoewel investeringen in onroerend goed als zodanig kunnen worden beschouwd. In feite biedt het extra bescherming: zodra het volledig is terugbetaald, hoeven huiseigenaren alleen nog de belastingen en maandelijkse energiekosten te betalen. Aanzienlijke besparingen voor gepensioneerden!
Met een vergrijzende bevolking en een afname van het aantal jongere generaties verslechtert de verhouding tussen werkenden (premiebetalers) en gepensioneerden (uitkeringsgerechtigden) geleidelijk.
Deze onevenwichtigheid bedreigt de duurzaamheid van de socialezekerheidsstelsels, met name de pensioenen, die gebaseerd zijn op het solidariteitsstelsel.
Met minder bijdragers neemt de financiële last voor elke actieve werknemer toe.
Aangezien België een van de top 3 landen in Europa is wat betreft het belasten van inkomen uit arbeid, is het moeilijk om verdere verhogingen van de bijdragen te overwegen.
Het dalende geboortecijfer verergert de begrotingsdruk op de staat, die een evenwicht moet bewaren tussen stijgende uitgaven en dalende inkomsten.
Beschikt dit land over reserves ter aanvulling van lagere bijdrageninkomsten ? Dit is niet het geval :
Parametrische hervormingen houden in dat bepaalde parameters van het huidige pensioenstelsel worden gewijzigd. Dit kan omvatten:
Deze aanpassingen maken het mogelijk om het systeem aan te passen aan een vergrijzende bevolking zonder de structuur fundamenteel te veranderen. Ze vereisen echter sociale aanvaarding, wat een grote uitdaging is in tijden van inflatie.
Immigratie kan een sleutelrol spelen in het compenseren van de daling van de beroepsbevolking. Door geschoolde werknemers uit het buitenland te verwelkomen, kan België het aantal bijdragers aan het systeem verhogen.
Immigratie kan het probleem op korte termijn verlichten, maar lost de onderliggende oorzaken van de vergrijzing niet op.
Momenteel is het Belgische pensioenstelsel voornamelijk gebaseerd op de eerste pijler (wettelijke pensioenen gefinancierd door bijdragen van de beroepsbevolking). Dit is een solidariteitsstelsel, waarbij bijdragen van de beroepsbevolking rechtstreeks de pensioenen van gepensioneerden financieren. Overwogen zou kunnen worden om iets meer van de filosofie van het kapitalisatiestelsel over te nemen, waarbij iedereen via beleggingsfondsen voor zijn eigen pensioen spaart. Het versterken van de tweede en derde pijler zou de afhankelijkheid van de eerste pijler kunnen verminderen:
Kapitalisatie maakt het mogelijk om financiële reserves op te bouwen onafhankelijk van demografische veranderingen zoals de vergrijzing van de bevolking. De tweede en derde pijler maken het mogelijk om bronnen van pensioeninkomen te diversifiëren en de druk op het federale stelsel te verminderen. Het probleem is dat degenen die niet de middelen of de mogelijkheid hebben om aan deze pijlers bij te dragen, aan de zijlijn blijven staan. In de toekomst zou de pensioenhervorming dit probleem moeten oplossen door werkgevers te verplichten bij te dragen aan een aanvullend pensioen voor hun werknemers. Dat zou dan wel minstens 3% van de loonmassa moeten voorzien.
Nu het geboortecijfer daalt en de bevolking vergrijst, zal België tegen 2040-2050 zijn pensioenstelsel opnieuw moeten uitvinden om een financiële ineenstorting te voorkomen. Hier volgt een uitleg van de uitdagingen en mogelijke oplossingen, gepresenteerd op een eenvoudige manier om te helpen te begrijpen wat de toekomst in petto heeft.
Vandaag financieren 2,2 werkende mensen 1 gepensioneerde.
Tegen 2050 zou deze verhouding kunnen dalen tot 1,3:1, of zelfs erger, als er niets wordt gedaan.
Geconfronteerd met deze onevenwichtigheid zal het simpelweg aanpassen van de huidige regels (zoals het verhogen van de pensioenleeftijd of bijdragen) niet voldoende zijn. Een diepgaande hervorming is nodig om de duurzaamheid van het systeem te garanderen.
Een idee van de econoom Philippe Hindriks is de pensioenrekening, een gemoderniseerde versie van het puntensysteem, bekritiseerd vanwege de schijnbare instabiliteit van de waarde van de bijgedragen punten. Hindriks heeft kennis genomen van de kritiek en zijn hervormingsidee aangepast en verbeterd.
Elke werknemer bouwt tijdens zijn loopbaan pensioenrechten op op basis van zijn bijdragen. Dit wordt bijgehouden op een rekening die op elk moment kan worden geraadpleegd en waarop het exacte bedrag van het pensioen staat, berekend op basis van de bijdragen tot nu toe.
Bij pensionering worden deze punten omgezet in financiële rechten, volgens transparante regels die kunnen worden aangepast aan de economische en demografische realiteit.
Dit zorgt voor meer transparantie en flexibiliteit in het systeem, terwijl de eerlijkheid tussen generaties wordt gewaarborgd.
In tegenstelling tot het huidige systeem, waar pensioenen direct afhankelijk zijn van lopende bijdragen, creëert de pensioenrekening een duidelijker verband tussen wat iemand bijdraagt en wat hij zal ontvangen. Dit zal het vertrouwen in ons pensioenstelsel herstellen.
Dit model zou ons systeem kunnen moderniseren en het tegelijkertijd veerkrachtiger maken met het oog op demografische uitdagingen.
Andere landen die voor dezelfde uitdagingen staan, hebben al innovatieve oplossingen geïntroduceerd:
Het Zweedse systeem combineert twee verplichte regelingen: een solidariteitsstelsel en een kapitaaldekkingsstelsel, ook wel "aanvullend stelsel" genoemd, dat vergelijkbaar is met een particulier spaarstelsel. Het bijdragensysteem is zeer stabiel op de lange termijn en het heeft ook een automatisch balanceringsmechanisme waarmee het zich kan aanpassen aan de huidige economische omstandigheden. Het is echter fel bekritiseerd door critici vanwege de grote armoede onder ouderen in het land.
Ook dit is een gemengd model dat solidariteitsregelingen en kapitaalgedekte regelingen combineert. Werkgevers bieden heel vaak aanvullende pensioenregelingen aan in pensioenfondsen, die extra spaargeld voor gepensioneerden garanderen. Wat Nederland bijzonder maakt is het historische belang van pensioenfondsen, ook al zijn ze optioneel: aanvullende pensioenen maken 32% uit van de totale pensioenen en zijn toegankelijk voor 85% van de werknemers in de particuliere sector. Dit gewicht van kapitaalgedekte pensioenen heeft geen equivalent in continentaal Europa, met uitzondering van Zwitserland.
Opnieuw een solidaiteitsstelsel, met actieve bevordering van de derde pijler, in het bijzonder via belastingprikkels om bijdragen aan de tweede pijler en particulier sparen aan te moedigen. Het pensioeninkomen wordt echter zwaar belast. In 2005 startte Angela Merkel een hervorming om alle pensioenen te standaardiseren. Ondanks de aanvankelijke terughoudendheid is nu bijna 11% van alle pensioenen afkomstig van pensioenfondsen.
Finland heeft een uniek driepijlersysteem.
De derde pijler kan zich veroorloven minder ontwikkeld te zijn in Finland, aangezien de overheidsschuld met ongeveer 65% van het BBP vrij laag is in vergelijking met België en de arbeidsparticipatie van oudere werknemers veel hoger is (71,23%) dan bij ons (56,65%). De ontwikkeling van deze pijler is echter een stap vooruit voor Finland.
Raadgevingen aan de overheid :
Zonder hervorming zouden de pensioenen verlaagd kunnen worden, zouden jonge werkenden meer moeten bijdragen, wat hun mogelijkheden om te sparen of te investeren in hun eigen toekomst zou beperken, en zou de last van de bijdragen de economische activiteit in België beperken.
Door het dalende geboortecijfer en de vergrijzing moeten we dringend nadenken over de toekomst van de pensioenen in België, zeker in het kader van de huidige regeringsformatie. De pensioenen zullen in 2023 goed zijn voor bijna 11,2% van ons BBP, of 60,7 miljard euro; dat is 39,9% van onze totale belastinginkomsten. Als de status quo blijft bestaan, dreigen de onevenwichtigheden tussen premiebetalers en uitkeringsgerechtigden, de druk op de overheidsfinanciën en de toenemende lasten voor werkenden onhoudbaar te worden.
Geïnspireerd door de ervaringen van landen als Zweden, Nederland en Finland, moeten structurele hervormingen solidariteit tussen de generaties en diversificatie van financieringsbronnen gecombineerd worden met innovatieve modellen zoals pensioenrekeningen. Deze overgang is weliswaar complex, maar essentieel om een stabiel en eerlijk systeem te garanderen dat zowel de huidige gepensioneerden als de toekomstige generaties beschermt. Vandaag handelen betekent morgen veel grotere offers vermijden.